zondag 7 februari 2016

Een rivier verlegt grenzen

Ik ben van het pad richting de Lindi rivier, een eind het oerwoud ingelopen. Okke staat twintig meter verder op wacht. Een grote zwarte mier beklimt mijn bergschoen en ik stamp hard op de grond om deze ‘aanval af te schudden’. Wanneer ik neer hurk om te plassen, zet ik de hoofdlamp uit. Ik weet dat de batterijen het geen lange nacht gaan volhouden. Alle andere (solar)lampjes zitten in de rugzakken, heel diep weggestopt in de laadruimte van de bus van Na Ngolu Coach. We hebben nog anderhalve fles drinkwater en ook wat te eten. Eerder vandaag heb ik twaalf pakjes glucose biscuitjes gekocht. De eerste zes pakjes zaten vol kleine suikermiertjes. Ik kon ze echter zonder problemen ruilen bij de verkoopster bij de Aruwimi rivier. De geit die André van zijn familie in Sombo heeft gekregen is samen met de twee manden kippen op het dak van de bus met ons meegereisd.

Weer een roadblock
We zijn met een autobus vol mensen vanochtend vier uur te laat uit Buta vertrokken. De bus was hopeloos vast komen zitten en moest in Buta uit de modder worden getrokken.

Het is een dag reizen, 325 kilometer, naar Kisangani. Onderweg hebben zeker acht roadblocks van politieagenten en militairen
onze reis nog verder opgehouden. Bij een van de roadblocks werd in de laadruimte van de bus ‘verdacht vlees’ gevonden. Voor mijn gevoel hebben we zeker een uur onder een boom gestaan, voordat ‘de zaak’ naar tevredenheid (financieel) was afgehandeld. De pakketten met ‘verdacht vlees’ zijn daarna ‘gewoon’ weer ingepakt. Bij de volgende roadblock werd weer door militairen gesommeerd de laadruimte open te maken. De bus stroomde direct leeg. De passagiers gingen stevig in discussie met de militairen. De chauffeur reed tot vlak voor de afzetting en verhoogde de druk ook nog wat.


De brug over de Lindi wordt vervangen en we zijn afhankelijk van een veerboot die niet meer vaart. Het was al te donker toen we de Lindi bereikten. Af en aan gaan nu de lichtjes. Met prauwen worden wel nog voetgangers en motoren overgezet. De passagiers zoeken rustig een slaapplaats in het oerwoud of in de bus. In het blauwe licht van een solarlampje dat aan een paal hangt, zie ik André liggen. Met zijn rug op drie bierkratten. Een moeder wast een baby met een emmer rivierwater. Een paar mannen heeft een zeil neergelegd tegenover de bus. De vrouwen met hun baby’s, ingerold in doeken, kruipen er dicht tegen elkaar aan. Ik hoor de kleintjes de hele nacht niet. Ze nemen het zoals het komt.

Ik probeer op twee stoelen voorin de bus te gaan liggen, maar raak mijn benen niet kwijt. Mijn voeten leg ik op de hoofdsteun van de bestuurdersstoel. Mijn rechter bilspier protesteert en ik ga weer verzitten. Het raam rechts van mij staat open en ik hang met mijn hoofd zo ver mogelijk naar buiten. Ik krijg geen adem in deze kleine, benauwde en aardedonkere ruimte. Ik weet dat Okke wat rechts van de bus op een wiebelende plank ligt. Ik zie slechts een schim. Ik word misselijk bij de gedachte dat er geen licht meer zal zijn. Hij is daar en dan is het goed, zo prent ik mezelf in. Ik probeer te slapen. Op het dashboard van de bus is het klokje 13 minuten verder, wanneer ik mijn ogen weer open. Nog elf uur. Ik ben blij wanneer de chauffeur even daarna de sleutel uit het contactslot haalt en het klokje ophoudt te bestaan.


Tussen de benen en voeten van andere passagiers door strompel ik, ‘sorry’ fluisterend, de bus uit. Dat kan nu nog, in het licht van mijn hoofdlamp. Ik loop het pad weer omhoog en ga een paar honderd meter verder alleen het oerwoud in.

In ochtendschemer