zondag 20 maart 2016

Een rivier verlegt grenzen 2

Rond kwart over vijf vanochtend kan ik vanuit mijn slaapplaats de Lindi weer zien. Mijn lijf doet pijn van het hangen over de banken in de autobus. De vrouwen zijn buiten al een uur in de weer houtskoolvuurtjes en grote pannen. Hoe lang hebben zij kunnen slapen? Ik zoek snel mijn spullen bij elkaar en ga op zoek naar Okke. Hij ligt nog steeds met gesloten ogen op 'zijn' wiebelende plank. 'Het wordt licht!'. Ik heb de duisternis overwonnen en ik voel me herboren. 

Een paar uur later sta ik aan de overkant van de Lindi en heb mijn camera in de aanslag. Onze autobus van Na Ngolu Coach waarmee we onderweg zijn, is aan de overkant net op de veerboot gereden. Okke en ik hebben vanochtend rond acht uur al de overtocht gemaakt. De autobus paste toen niet meer op de veerboot met drie auto's en tientallen mensen. 
Van links zie ik een terreinwagen aankomen met in de laadbak vier mannen met wapens. Hun gezichten zijn bedekt met bivakmutsen en zonnebrillen. In één beweging stop ik de camera in de tas. Ik voel de spanning in mijn buik. De mensen om me heen reageren er niet (zichtbaar) op. De terreinwagen rijdt de wachtende auto's zonder aarzeling voorbij en wordt vooraan opgesteld. De mannen springen uit de terreinwagen en nemen om de wagen posities in. In de tussentijd is een andere auto aangekomen. De deuren gaan open en een grote man in witte soutane stapt uit. Dit moet de bisschop van Buta zijn, denk ik. We hebben al veel verhalen over hem gehoord. André loopt naar hem toe en wenkt ons. We schudden handen. Wanneer André de bisschop vertelt dat ik met de mountainbike tot in Liguga ben geweest, blijkt dat hij dat al weet. De tamtam gaat snel, zeker in Congo...

Gisterochtend zijn we gaan kijken naar de autobus die vast zat in de modder. Ik filmde en maakte foto's van de pogingen om de autobus met een vrachtwagen en tractor uit de gaten in de weg te trekken. Er was volop publiek. Een deel stond op de vrachtwagen om deze extra gewicht te geven. Twee mannen met witte overhemden, broek in de vouw en gepoetste schoenen, stonden te kijken. Het is alsof ze het ruiken. Het was wel erg toevallig dat de veiligheidsdienst hier opdook... Werden we gevolgd op onze reis? Toen ik langs de autobus liep en het tafereel filmde, kwam één van de twee naar me toe. Ik deed net alsof ik niet begreep wat hij zei. Het was vruchteloos. Ik werd gesommeerd om alle foto's en films over de autobus in de modder te verwijderen. En over mijn schouder werd meegekeken of ik het ook wel echt deed. Ik werd boos. Alsof de wereld in shock zal zijn van een vastzittende autobus in Congo! Dat je in Congo niet alles kan zeggen en schrijven is bekend en ik nam me voor om dit voorbeeld zeker wereldkundig te maken. 





zondag 7 februari 2016

Een rivier verlegt grenzen

Ik ben van het pad richting de Lindi rivier, een eind het oerwoud ingelopen. Okke staat twintig meter verder op wacht. Een grote zwarte mier beklimt mijn bergschoen en ik stamp hard op de grond om deze ‘aanval af te schudden’. Wanneer ik neer hurk om te plassen, zet ik de hoofdlamp uit. Ik weet dat de batterijen het geen lange nacht gaan volhouden. Alle andere (solar)lampjes zitten in de rugzakken, heel diep weggestopt in de laadruimte van de bus van Na Ngolu Coach. We hebben nog anderhalve fles drinkwater en ook wat te eten. Eerder vandaag heb ik twaalf pakjes glucose biscuitjes gekocht. De eerste zes pakjes zaten vol kleine suikermiertjes. Ik kon ze echter zonder problemen ruilen bij de verkoopster bij de Aruwimi rivier. De geit die André van zijn familie in Sombo heeft gekregen is samen met de twee manden kippen op het dak van de bus met ons meegereisd.

Weer een roadblock
We zijn met een autobus vol mensen vanochtend vier uur te laat uit Buta vertrokken. De bus was hopeloos vast komen zitten en moest in Buta uit de modder worden getrokken.

Het is een dag reizen, 325 kilometer, naar Kisangani. Onderweg hebben zeker acht roadblocks van politieagenten en militairen
onze reis nog verder opgehouden. Bij een van de roadblocks werd in de laadruimte van de bus ‘verdacht vlees’ gevonden. Voor mijn gevoel hebben we zeker een uur onder een boom gestaan, voordat ‘de zaak’ naar tevredenheid (financieel) was afgehandeld. De pakketten met ‘verdacht vlees’ zijn daarna ‘gewoon’ weer ingepakt. Bij de volgende roadblock werd weer door militairen gesommeerd de laadruimte open te maken. De bus stroomde direct leeg. De passagiers gingen stevig in discussie met de militairen. De chauffeur reed tot vlak voor de afzetting en verhoogde de druk ook nog wat.


De brug over de Lindi wordt vervangen en we zijn afhankelijk van een veerboot die niet meer vaart. Het was al te donker toen we de Lindi bereikten. Af en aan gaan nu de lichtjes. Met prauwen worden wel nog voetgangers en motoren overgezet. De passagiers zoeken rustig een slaapplaats in het oerwoud of in de bus. In het blauwe licht van een solarlampje dat aan een paal hangt, zie ik André liggen. Met zijn rug op drie bierkratten. Een moeder wast een baby met een emmer rivierwater. Een paar mannen heeft een zeil neergelegd tegenover de bus. De vrouwen met hun baby’s, ingerold in doeken, kruipen er dicht tegen elkaar aan. Ik hoor de kleintjes de hele nacht niet. Ze nemen het zoals het komt.

Ik probeer op twee stoelen voorin de bus te gaan liggen, maar raak mijn benen niet kwijt. Mijn voeten leg ik op de hoofdsteun van de bestuurdersstoel. Mijn rechter bilspier protesteert en ik ga weer verzitten. Het raam rechts van mij staat open en ik hang met mijn hoofd zo ver mogelijk naar buiten. Ik krijg geen adem in deze kleine, benauwde en aardedonkere ruimte. Ik weet dat Okke wat rechts van de bus op een wiebelende plank ligt. Ik zie slechts een schim. Ik word misselijk bij de gedachte dat er geen licht meer zal zijn. Hij is daar en dan is het goed, zo prent ik mezelf in. Ik probeer te slapen. Op het dashboard van de bus is het klokje 13 minuten verder, wanneer ik mijn ogen weer open. Nog elf uur. Ik ben blij wanneer de chauffeur even daarna de sleutel uit het contactslot haalt en het klokje ophoudt te bestaan.


Tussen de benen en voeten van andere passagiers door strompel ik, ‘sorry’ fluisterend, de bus uit. Dat kan nu nog, in het licht van mijn hoofdlamp. Ik loop het pad weer omhoog en ga een paar honderd meter verder alleen het oerwoud in.

In ochtendschemer

















zondag 24 januari 2016

C’est un miracle!


Ik rij op 26 december op m’n mountainbike van Kumu naar Sombo, de weg richting Soedan. Het is niet meer dan een pad door het oerwoud. Zand wordt afgewisseld met kleine rode steentjes. In beide verlies ik soms de controle over mijn voor- of  achterwiel. Ik moet mijn hoofd erbij blijven houden, ook op de relatief vlakke stukken, want er zijn veel diepe richels en allerlei andere onvoorziene obstakels, zoals bruggetjes van boomstammen. Op de  korte soms venijnige heuveltjes dans ik op een klein verzet naar boven. Melchior, mijn fietsmaatje stapt dan af. ‘I’m waiting for you’, roep ik.  En hij antwoordt: ‘Ok!’ Ik weet dat ik zo lang mogelijk alleen zal doorrijden. M’n hart maakt namelijk vreugdesprongetjes, ondanks of misschien wel dankzij het hobbelige pad, maar zeker wanneer ik in m’n uppie de bewoners van het oerwoud kan begroeten.  ‘Mbote! [Goedendag]’,’ Mundele! [Witte]’. Ik zie de verwonderde blikken en ook de blijdschap. Ik kom op mijn fiets naar ze toe en dat voelt goed.  



Aan het eind van een wat langere klim staat een paal met een vlag. André vertelt me later dat het de vlag is van een politieke partij.  Dan zie ik André en Okke bij een hut aan de rechterkant van het pad. Ze roepen me, ik rij naar de hut en stap af. ‘Er is een kindje geboren, een jongetje. Ik heb foto’s proberen te maken. Wil jij het ook nog even proberen? Het is zo donker’, zegt Okke’.  Ik pak de camera en loop naar de ingang van de hut. Nadat m’n ogen gewend zijn aan het donker, zie ik in het eerste deel van de hut twee vrouwen zitten met een baby. 
Hij heeft een lichte huidskleur, ziet er wat verfrommeld, maar oh zo lief, uit. Na de ‘oh’s’ en ‘ah’s’ en het maken van een paar foto’s stap ik weer op m’n fiets en vervolg m’n weg.

Op 28 december ben ik weer op weg van Kumu naar Sombo, maar nu stoppen we in Banabendea, omdat André daar in een kerkje een H. mis gaat opdragen. Ik  heb bij André nog even gecheckt waar het is: bij de vlag en op de plek waar het kindje is geboren. Wanneer ik aankom, staat een grote groep mensen te zingen en te dansen op het ritme van de trommels. Wat een warm welkom! Tientallen mensen geef ik een hand. Handenschuddend word ik naar de payot geleid en moet op de beste stoel plaatsnemen, samen met de notabelen van Bababendea. Nadat ik de twee bananen heb verorberd die ik ’s ochtends in mijn rugzak heb gestopt, wordt direct een tros bananen op de tafel voor me gelegd. We zijn in ‘bananenland’. 


De kinderen hangen nieuwsgierig achter me over de rand van de payot. Met mijn telefoon maak ik een paar foto’s, ook van hen en ze vinden het geweldig. 

We zijn bijna aan het einde gekomen van de H. mis, wanneer een vrouw met een baby op de arm en een man naar voren komen. Ik zie dat het de moeder met de baby is die we Tweede Kerstdag in hun hut hebben ontmoet. Op een gegeven moment draait André zich om en zegt: ‘De baby heeft nog geen naam. En omdat jullie de eersten waren die hem hebben gezien, moeten jullie hem een naam geven’. Wat een eer..., maar ook een grote verantwoordelijkheid, denk ik. In Nederland zijn aanstaande ouders wel negen maanden druk met die opgave.  Het blijft even stil en ik kijk wat vertwijfeld naar Okke.  ‘Naar je vader, Felix’, zegt Okke. Het was in een flits ook door mijn hoofd gegaan…  ‘Tsja,… dat zou wel heel mooi zijn’ zeg ik. Ik verzamel moed… ‘Felix, zeg ik tegen André, ‘Naar mijn vader’. André richt zich naar de ouders en zegt ‘Felix, naar de vader van Henriette, die in maart is overleden’. Ik kijk gespannen naar de reactie van de ouders en alle anderen in het kerkje. De vader kijkt me heel blij aan en steekt  zijn duim in de lucht. In het kerkje buigen mannen en vrouwen hun hoofd en nemen hun hoofd in hun handen. Eén oude man staat op, werpt huilend z’n armen in de lucht en loopt naar buiten. Ik begrijp er niets van. En André ook niet,  zo vertelt  hij later. ‘C’est un miracle! C’est un miracle!’ C’est un miracle!’ wordt er geroepen. De vader van de vader van Felix, heette net als mijn vader: Felix! De man die huilend naar buiten liep was opgevoed door de Felix uit Banabendea .

Wanneer ik ’s avonds in de hut in Sombo op bed lig, vertel ik mijn vader in gedachten  het verhaal. Ik zie z’n gezicht voor me. Hij glimlacht, zoals hij alleen dat kon, voorzichtig, tevreden…. En ik weet dat het goed is.