zondag 24 juli 2011

Eten wat de pot schaft

Het is de herinnering aan een mix van de geur van rottend blad, zweet, mensen en houtskoolvuurtjes met pruttelende kookpotten die me doet terug verlangen naar het oerwoud. Mijn zintuigen lijken daar extra actief en te worden geprikkeld. Het leven is van de franje ontdaan en slechts aardse realiteit resteert. Mijn buik vullen, slapen, plassen en poepen en af en toe een plens water om me mee op te frissen, zijn mijn basale behoeften. Ik pas ze, vanaf het moment dat ik in Kisangani uit het vliegtuig stap, vanzelfsprekend aan de omstandigheden aan. Mijn lijf lijkt na een dag of twee begrepen te hebben dat er een ander regime heerst. Het lege gevoel in mijn maag is verdwenen en het credo is: eten als er wat te eten is. Hoe vroeg of laat op de dag het ook is en wat de pot ook schaft. 

In de stad Kisangani is er wel iets dat lijkt op een bakker en een slager. Het is voor weinigen weg gelegd om daar gebruik van te kunnen maken en buiten de stad is sowieso een ieder zelfvoorzienend. In het oerwoud zijn de vrouwen ongeveer de hele dag bezig met het één maal daags eten (voor) te bereiden. Nee, ik overdrijf niet. De pannen moeten worden gewassen bij de bron. Er moet water worden gehaald, hout gesprokkeld en het duurt echt wel een uur voordat het vuur op de juiste temperatuur is en de pan er op kan. Daar waar een familie in meerdere hutten bij elkaar woont wordt samen gekookt onder een afdak. Het vuur wordt de hele dag aangehouden en doorgegeven wanneer er een nieuw vuur gemaakt wordt. De rol van de mannen is zeer beperkt. De Bantoemannen maken de velden klaar en de pygmeeënmannen gaan op jacht. De vrouwen oogsten en bewerken het voedsel totdat het eetbaar is. Bij maniok die van nature giftig is duurt dat proces dagen (zie “De kracht van vrouwen”). Op de lokale markt wordt hetgeen voor eigen gebruik te veel is verkocht en wat geld bij elkaar gesprokkeld om levensmiddelen te kopen. De pygmeeën ruilen hun jachtbuit voor de opbrengst van het veldje van de Bantoe dorpsbewoner. Pygmeeën zijn vaak dagenlang op jacht om één aap te schieten en die moeten ze dan ruilen voor een schijntje. Ze weten dat ze worden bedonderd, maar hebben geen keuze.

Een grote groep mensen eet één keer per dag, als er eten is en elke dag hetzelfde: maniok. Naarmate de omstandigheden iets beter zijn is er meer variatie in het voedingspatroon. Jan (Lokutu) en André (Bondamba), beiden bekend met de Europese keuken, hebben rond hun missiepost een groentetuin aangelegd met bijvoorbeeld  wortelen en uien. Vooral om de dorpsbewoners te laten zien en leren dat het voedingspatroon gevarieerder kan zijn. In het oerwoud rond Bondamba worden regelmatig kinderen aangetroffen met kwashiorkor. Het eiwit tekort leidt tot gezwollen buikjes en rossige haren. Maniok zit vol koolhydraten. De wortel van de maniok wordt verwerkt tot bijvoorbeeld chikwanga en de bladeren tot pondu. Rijst en maïs horen ook tot het voedingspatroon van degenen die het iets beter hebben. Aan de Congorivier wordt dit aangevuld met vis (die steeds schaarser wordt). Er zijn diverse  soorten bananen die ze meestal bakken. Rond iedere hut in de dorpen vind je een paar kippen of eenden. Geiten en varkens zijn aanzienlijk schaarser. De geiten dienen vooral als spaarrekening en bruidsschat. “Luxe” etenswaren zijn: schildpad, wilde spinazie, kaaiman, gerookte aap, antilope, gordeldier, gerookte vleermuis, rupsen en slang. Zout hoort daar ook bij. De mens heeft per dag minimaal 2 gram zout nodig. In ons voedsel is te veel zout verwerkt, voor de oerwoudbewoners is het van levensbelang om het toe te voegen, maar onbetaalbaar. We nemen op onze reizen altijd een baal mee die we dan verdelen onder de pygmeeën. 

De context waarin we opereren maakt dat we op onze qui-vive moeten zijn voor vergiftiging door een of andere onverlaat. We koken altijd zelf en zijn daar uren per dag mee bezig: vuur maken, slachten, koken, bakken. We krijgen iedere dag wel een kip, eieren, schildpad, bananen of ananas. Ook daar waar niets te geven is, geven de oerwoudbewoners het laatste weg. Het heeft me vaak doen twijfelen of ik het zou aannemen…. In januari 2011 kwamen ze ons vanuit Yaolema, 30 kilometer verderop, een grote vis brengen. Ondanks de omstandigheden kunnen we ons tijdens de reizen door het oerwoud een eetpatroon permitteren waar de gemiddelde oerwoudbewoner alleen maar van kan dromen. “Eten wat de pot schaft” is in onze positie zeer betrekkelijk. Wij hebben een keuze, zij niet. Ze zijn iedere dag bezig met in leven blijven: overleven.