zaterdag 31 december 2011

Oudejaarsdag 2010


Vandaag precies een jaar geleden, 31 december 2010, reisden we vanuit het pygmeeënkamp Melanga naar Yamondombe. Te voet door het oerwoud, samen met een aantal dragers voor onze bagage. Daarna kon ik met een deel van de bagage bij A. achter op de motor. Het gebrek aan begaanbare paden (om over wegen maar helemaal te zwijgen) en vervoermiddelen maken een simpele verplaatsing een waar avontuur. Het hoort bij het dagelijks leven en er worden door mannen, vrouwen en kinderen te voet enorme afstanden overbrugd in Congo, schijnbaar zonder enige moeite… 

De veiligheidsdienst liet ons geen seconde uit het oog bij de pygmeeën in Melanga. Ze wilden dat we nog verder zouden reizen naar een ander kamp. Toen wij besloten dat we die tocht niet zouden maken en wilden terug reizen, staken ze daar een stokje voor. De dag ervoor waren we ‘s middags extra vroeg begonnen met het slachten van de kip voor ons avondmaal. Het bereiden van kip op het houtvuurtje kost minimaal 3 uur en A. had tijd nodig voor een urenlang gesprek met de veiligheidsdienst over dragers en … geld, uiteindelijk is dat waar het om gaat. Het gesprek had de padstelling  echter niet opgelost. A. was niet te vermurwen: we betalen niet zomaar, alleen wanneer er iets voor gedaan wordt.  Ik ben het hiermee eens, maar denk dat ik me zonder A. (menig keer) hier niet aan gehouden zou hebben. Ik probeerde het gedrag van de veiligheidsdienst en de pygmeeën “te lezen”, maar kon er geen chocolade van bakken.  Ik vroeg aan A. hoe hij het zag: “They are planning something…”. Okke merkte op dat hij zich zorgen maakte over hoe de groep zou reageren wanneer ze zouden weten dat we niet naar het andere kamp zouden reizen. Al met al geen geruststellende gedachtes... 

Okke heeft samen met François nog zo’n 9 km extra gelopen en het was bijna donker toen hij in Yamondombe arriveerde. Ze hadden speciaal voor ons een “badkamer” gebouwd. Jammer genoeg hadden de muggen ook vrij spel toen we er samen gebruik van maakten. Om 22.00 uur hoorden we de tamtam, die aan iedereen die het kon horen bekend maakte dat we waren aangekomen. Een warm welkom! In het gebied Mombesa is dit dorp de enige plek waar de tamtam nog wordt gebruikt. Het is een taak van één familie en de rol wordt overgedragen van vader op zoon. Om 00.00 uur was er geen vuurwerk, geen oliebollen en champagne. We stonden op de evenaar onder een heldere sterrenhemel, met op de achtergrond gesjirp uit het oerwoud, rust en warmte. We luidden 2011 in met een liefdevol gesprek aan de tafel in de hut.

zondag 23 oktober 2011

Matabisch


Afgelopen week zag ik min of meer toevallig een Tv-programma over Rusland. De verslaggever interviewde in Rusland een Nederlandse caféhouder over corruptie. In het gesprek werd Congo genoemd (DRC) als het land dat nog corrupter is dan Rusland. Van de 178 landen staat Congo in 2010 op plaats 164 in de Corruption Perceptions Index (CPI). CPI indicator komt tot stand door het combineren van diverse bronnen en informatie en meet de perceptie van corruptie in zowel de publieke als private sector (http://www.transparency.org). Ter vergelijking: Rusland staat op plaats 154; Nederland op plaats 7. De CPI voor Congo schommelt de afgelopen jaren rond de 1,9. Er lijkt op dit vlak in Congo niets verbeterd te zijn.
Toen ik in 1999 voor het eerst voet zette op Congolese  bodem was het land nog in oorlog. Soldaten uit Congo, Rwanda, Oeganda en rebellengroepen, waaronder de Mai Mai, maakten het land onveilig. In 1997 was Mobutu na tientallen jaren het land te hebben leeggeroofd eindelijk verdreven. De bevolking had zwaar te lijden gehad onder zijn regime. Door een jaarlijkse inflatie van meer dan 300% was één keer per dag eten een luxe geworden. De overheid betaalde geen of onregelmatig salaris aan soldaten, leraren en artsen. Corruptie tiert welig in een land waar de overgrote meerderheid van de bevolking denkt niets meer te kunnen verliezen en een handvol zich buitensporig verrijkt. We kwamen in 1999, 2005 en 2008 in Congo niet verder dan de luchthaven Kisangani, zonder dat ambtenaren ons in het immigratiekantoor (of wat daarvoor door moest gaan) geld hadden proberen af te troggelen. Als bijen die op de honing afkomen: immigratiedienst, controleurs van de controleurs, soldaten en familie van de vrienden van…. etc. Een ieder vond dat hij wat voor ons had gedaan en daar een beloning (matabisch) voor moest krijgen. Ik heb ervaren dat het beter gaat met de corruptie in Congo. In 2009 en 2010 lukte het ons zonder matabisch te betalen het land binnen te komen en weer naar huis te mogen.  De ambtenaren worden nu wel betaald en overheidsdienaren kunnen niet meer ongestraft in het openbaar geld aannemen.  In elk geval niet op een plek waar zo velen passeren. De matabisch  is echter diep geworteld in de hele samenleving. In het oerwoud (Mombesa)  lijkt weinig veranderd.
Uit mijn dagboek (7 januari 2011): “De generator bromt al een tijdje. We zijn vandaag “thuis” gekomen in Bondamba. Over de 37 km hier naar toe hebben we 2,5 uur gedaan. Het eerste oponthoud ontstond toen we een riviertje over moesten steken. De rivier is de grens tussen de ene en de andere clan.  Een zevental jongens van een jaar of 16 had met bamboe een brug afgesloten. We stonden al op de brug  en konden alleen maar achteruit de gammele brug weer af. Het was verre van plezierig . André werd gesommeerd te betalen, anders mochten we het gebied niet verlaten.  Hij zei: “Al moeten we hier blijven slapen, ik betaal niet! Je moet je schamen. Onze bezoekers helpen jullie met de bouw van jullie alfabetiseringscentrum!” Op dat moment kwam Antoine aanlopen. Hij heeft in de clan een belangrijke positie en het lukte hem de jongens te overreden. Ik weet niet wat dat heeft gekost…  Janot en François, onze helpers, waren voor ons vertrokken en hadden al moeten betalen, want ze hadden op hun fiets “bagage van de witten”.
Ik begrijp het, maar voel ook onmacht, intense triestheid en soms ook boosheid in dergelijke situaties. Er moet nog zoveel werk verzet worden, voordat minimaal de meerderheid van de bevolking een perspectief ziet en dit kan en wil waarmaken. Daar kunnen wij bij helpen.   

zondag 24 juli 2011

Eten wat de pot schaft

Het is de herinnering aan een mix van de geur van rottend blad, zweet, mensen en houtskoolvuurtjes met pruttelende kookpotten die me doet terug verlangen naar het oerwoud. Mijn zintuigen lijken daar extra actief en te worden geprikkeld. Het leven is van de franje ontdaan en slechts aardse realiteit resteert. Mijn buik vullen, slapen, plassen en poepen en af en toe een plens water om me mee op te frissen, zijn mijn basale behoeften. Ik pas ze, vanaf het moment dat ik in Kisangani uit het vliegtuig stap, vanzelfsprekend aan de omstandigheden aan. Mijn lijf lijkt na een dag of twee begrepen te hebben dat er een ander regime heerst. Het lege gevoel in mijn maag is verdwenen en het credo is: eten als er wat te eten is. Hoe vroeg of laat op de dag het ook is en wat de pot ook schaft. 

In de stad Kisangani is er wel iets dat lijkt op een bakker en een slager. Het is voor weinigen weg gelegd om daar gebruik van te kunnen maken en buiten de stad is sowieso een ieder zelfvoorzienend. In het oerwoud zijn de vrouwen ongeveer de hele dag bezig met het één maal daags eten (voor) te bereiden. Nee, ik overdrijf niet. De pannen moeten worden gewassen bij de bron. Er moet water worden gehaald, hout gesprokkeld en het duurt echt wel een uur voordat het vuur op de juiste temperatuur is en de pan er op kan. Daar waar een familie in meerdere hutten bij elkaar woont wordt samen gekookt onder een afdak. Het vuur wordt de hele dag aangehouden en doorgegeven wanneer er een nieuw vuur gemaakt wordt. De rol van de mannen is zeer beperkt. De Bantoemannen maken de velden klaar en de pygmeeënmannen gaan op jacht. De vrouwen oogsten en bewerken het voedsel totdat het eetbaar is. Bij maniok die van nature giftig is duurt dat proces dagen (zie “De kracht van vrouwen”). Op de lokale markt wordt hetgeen voor eigen gebruik te veel is verkocht en wat geld bij elkaar gesprokkeld om levensmiddelen te kopen. De pygmeeën ruilen hun jachtbuit voor de opbrengst van het veldje van de Bantoe dorpsbewoner. Pygmeeën zijn vaak dagenlang op jacht om één aap te schieten en die moeten ze dan ruilen voor een schijntje. Ze weten dat ze worden bedonderd, maar hebben geen keuze.

Een grote groep mensen eet één keer per dag, als er eten is en elke dag hetzelfde: maniok. Naarmate de omstandigheden iets beter zijn is er meer variatie in het voedingspatroon. Jan (Lokutu) en André (Bondamba), beiden bekend met de Europese keuken, hebben rond hun missiepost een groentetuin aangelegd met bijvoorbeeld  wortelen en uien. Vooral om de dorpsbewoners te laten zien en leren dat het voedingspatroon gevarieerder kan zijn. In het oerwoud rond Bondamba worden regelmatig kinderen aangetroffen met kwashiorkor. Het eiwit tekort leidt tot gezwollen buikjes en rossige haren. Maniok zit vol koolhydraten. De wortel van de maniok wordt verwerkt tot bijvoorbeeld chikwanga en de bladeren tot pondu. Rijst en maïs horen ook tot het voedingspatroon van degenen die het iets beter hebben. Aan de Congorivier wordt dit aangevuld met vis (die steeds schaarser wordt). Er zijn diverse  soorten bananen die ze meestal bakken. Rond iedere hut in de dorpen vind je een paar kippen of eenden. Geiten en varkens zijn aanzienlijk schaarser. De geiten dienen vooral als spaarrekening en bruidsschat. “Luxe” etenswaren zijn: schildpad, wilde spinazie, kaaiman, gerookte aap, antilope, gordeldier, gerookte vleermuis, rupsen en slang. Zout hoort daar ook bij. De mens heeft per dag minimaal 2 gram zout nodig. In ons voedsel is te veel zout verwerkt, voor de oerwoudbewoners is het van levensbelang om het toe te voegen, maar onbetaalbaar. We nemen op onze reizen altijd een baal mee die we dan verdelen onder de pygmeeën. 

De context waarin we opereren maakt dat we op onze qui-vive moeten zijn voor vergiftiging door een of andere onverlaat. We koken altijd zelf en zijn daar uren per dag mee bezig: vuur maken, slachten, koken, bakken. We krijgen iedere dag wel een kip, eieren, schildpad, bananen of ananas. Ook daar waar niets te geven is, geven de oerwoudbewoners het laatste weg. Het heeft me vaak doen twijfelen of ik het zou aannemen…. In januari 2011 kwamen ze ons vanuit Yaolema, 30 kilometer verderop, een grote vis brengen. Ondanks de omstandigheden kunnen we ons tijdens de reizen door het oerwoud een eetpatroon permitteren waar de gemiddelde oerwoudbewoner alleen maar van kan dromen. “Eten wat de pot schaft” is in onze positie zeer betrekkelijk. Wij hebben een keuze, zij niet. Ze zijn iedere dag bezig met in leven blijven: overleven.

maandag 13 juni 2011

De Congorivier

Om de Mombesa ten westen van Kisangani te bereiken moeten we ongeveer 350 km over de Congorivier. De prauw, een uitgeholde boomstam die wordt aangedreven door een 35 pk buitenboordmotor, is dan ons vervoermiddel. We zijn in de verre omtrek de enigen die gebruik kunnen maken van mechanische aandrijving. Minimaal drie dagen duurt deze tocht. Voor de bevolking is de peddel het enige hulpmiddel en zij zijn minimaal twee weken onderweg om deze afstand te overbruggen.
4 juli 1999, op de Congorivier tussen Isangi en Lokutu: “Het was verschrikkelijk onderweg, Een enorme onweersbui en hagel en regen die met bakken uit de lucht viel. De prauw liep razendsnel vol water. We hadden niet echt iets om mee te hozen, behalve een klein tomatenpureeblikje. Het is zo’n blikje dat de vrouwen als maatschepje gebruiken wanneer ze geroosterde pinda’s verkopen. Ik kon er net voor zorgen dat de prauw niet helemaal vol liep. Jan had maar één zorg: de motor moest blijven lopen. Als de bougie maar niet nat werd… Wanneer de buitenboordmotor zou afslaan werden we een makkelijke prooi voor de golven die alsmaar hoger werden.”
De Congorivier is ruim 4700 km lang en is op de Nijl na de langste en waterrijkste rivier van Afrika. De breedte is maximaal 23 km. Het is een enorme watervlakte vol grote beboste eilanden. De waterstand is wisselend en afhankelijk van de regenval elders. Meermaals zijn we met een prauw vastgelopen op een zandbank. Dan was het wachten op vissers uit de buurt om ons vlot te trekken. De eerste keer probeerde ik het nog zelf en ritste ik m’n pijpen van m’n  broek en liet me overboord zakken. Maar een vastgelopen zwaar beladen prauw vlot trekken is geen sinecure.

Vanuit de dorpen aan de rivier vissen kinderen en mannen ’s morgens al heel vroeg in hun deel van de Congorivier. Later op de dag liggen de netten op bamboestokken op de oever te drogen. Er is ook veel doorgaand “verkeer”. De enige mogelijkheid om goederen van de ene naar de andere plaats te vervoeren is transport over de Congorivier. Hele gezinnen verblijven in de prauwen van wel 15 meter lang, samen met kippen, varkens, gedroogde vis, maniok, en palmvruchten.  Ze blijven met hun prauwen meestal dicht bij de oever. Ze maken vaart door de peddel op de bodem van de rivier te zetten en dan van de voor- naar de achterkant van de prauw te lopen. Wanneer we ze willen gaan passeren klinkt vaak een angstige roep: rustig varen! De prauwen liggen vaak tot aan de rand toe in het water. Wanneer we een prauw naderen gaat de gashendel ongeveer dicht. De golfslag die onze prauw veroorzaakt kan voldoende zijn om een andere prauw te laten omslaan, met de meest vreselijke gevolgen.
Overal waar mensen zijn worden handeltjes opgezet. Meestal wordt er voedsel aangeboden, onbereid of direct eetbaar. Deegballetjes in olie gebakken, gedroogde vis en chikwanga (gepureerde en gekookte maniok in bladeren). Moeders zijn samen met hun kinderen de hele dag in de weer rond hun  kookpotje aan het water. Andere spullen zijn gezien het gebrek aan logistieke mogelijkheden vaak niet voorhanden. Behalve op plekken waar markten zijn ontstaan en handelaren vanuit Bumba en Kisangani spullen aanbieden: matrassen en veel spullen van plastic (stoelen,  teilen). Dan zou ik willen roepen: die westerse troep moet je niet willen. Gebruik de houten krukjes en stoelen die jullie zelf eeuwenlang op ingenieuze wijze hebben gemaakt! Houd jullie tradities in ere. Wie ben ik om dat alleen al maar te denken…

zaterdag 7 mei 2011

Vissende Wagenia




Wanneer je Congo zou willen bezoeken voor een vakantie, hoef je als reiziger een aantal keuzes vooraf niet te maken. Je kunt niet kiezen voor een strandvakantie of een reis waar je in een stad van het ene mooie oude gebouw naar het andere wandelt. In 2003 bezocht ik in Kinshasa de dierentuin (Jardin zoologique de Kinshasa). Een grote deceptie. In de dierentuin waren geen dieren meer: alles was opgegeten of op een andere manier aan het eind gekomen, vooral tijdens de oorlog. Op oude kaarten worden ze genoemd: de “bezienswaardigheden” die er ooit waren. Ze hebben de laatste decennia niet doorstaan. De natuur creëerde zaken die de mens niet kon vernietigen: in Congo o.a. de Congorivier. De rivier is 4700 km lang. Het is de diepste rivier ter wereld en op sommige plaatsen meer dan 20 kilometer breed. Een tocht over de Congorivier is een belevenis op zich. 
Zowel in 1999 als in 2008 was ik bij de Tshope watervallen in de Lindi bij Kisangani. De rivier Lindi mondt uit in de Congorivier. Kisangani kan niet zonder deze waterkracht (elektriciteit). In 1999 was de waterkrachtcentrale meestal helemaal buiten werking, maar ook anno 2011 is het maar de vraag of en hoe lang er elektriciteit is… De Tshope worden bewaakt door militairen en dat maakt fotograferen onmogelijk. Fotograferen is sowieso  in alle steden verboden. In 1999 kon ik nabij de Tshope bij een roadblock van militairen mijn fotocamera nog net op tijd wegmoffelen bij m’n voeten. In 2008 dacht ik op de oude pontonbrug over de Tshope wel foto’s te kunnen maken. Kisangani, 24 juli 2008: “Op de terugweg heb ik op de brug gefotografeerd. Al die mensen die te voet en per fiets zich verplaatsten met van alles en nog wat aan bagage: kippen, rijst, maniok. Ik wilde het vastleggen, maar helaas... Aan de andere kant van de brug werden we staande gehouden door een agente. Had ze het flitslicht gezien of had één van de omstanders het gemeld? Het enige dat ik kon doen was het verwijderen van de foto’s van de geheugenkaart. Ik dacht nog even net te doen alsof, maar besloot verstandig te zijn. Gelukkig kan dat verwijderen tegenwoordig per foto… Blijkbaar hebben ze nog steeds niet van Google Earth gehoord. Er is nog niets veranderd.”
In 2008 bezocht ik de stam de Wagenia (of Genya). Deze stam leeft aan de Congorivier op een kleine  10 kilometer van Kisangani. Het is al een belevenis om hun gebied te mogen betreden. De soldaten van de UN troepenmacht die in Kisangani is gestationeerd gaan in hun vrije uren op zoek naar vertier en drijven de prijs van een bezoek aan de Wagenia op. Het kostte onderhandelaarkunst om  voor een prijs van 40 USD hun dorp en visvangstgebied te mogen bezoeken.
Kisangani, 24 juli 2008: “Het was moeilijk om over de rotsen en afgesleten platte stenen bij de Congorivier te komen. Af en toe deed een helpende hand wonderen. De Wagenia stam bouwt enorme stellingen in de stroomversnellingen. Van daaruit gooien ze fuiken in het water waarmee ze vis vangen. De mannen kruipen over de stellingen om de fuiken met een touw in het water te laten en weer op te halen. Iedere familie heeft een eigen stuk rots en eigen netten. Ze vingen een handjevol kleine visjes. Wat hebben die mannen een lijf! Daar komt geen sportschool aan te pas. Die spieren zijn puur natuur en wat zijn het geweldige acrobaten op die houten stammen.
Ik mocht ook het dorp van de Wagenia bezoeken. In het hart van het dorp staat het huis van de chief en de tam tam. 
Hij is bij deze stam de enige die hierop mag spelen. De Wagenia vertelden een bijzonder verhaal over hun andere wijze van vissen. Kisangani, 24 juli 2008: “Zo rond 5.00 uur worden de Wagenia gewekt door de tam tam. Niet op een vast tijdstip. De chief bepaalt wat de juiste tijd is.  De vissen slapen dan nog en liggen op de rivierbodem. De Wagenia zwemmen naar de bodem en scheppen de vissen van de bodem. Ze zeiden dat ze wel 15 minuten onder water kunnen blijven. De mannen nemen kleine slokjes water daar halen ze zuurstof uit. A. denkt dat ze zo lang onder water kunnen blijven doordat in de stroomversnelling luchtbellen ontstaan. Het lijken wel vissen!…


zondag 17 april 2011

Tijdens de oorlog

In 1999 was ik voor het eerst in Congo. Voor mijn familie en vrienden was het geen verrassing. Ik benutte (uiteraard) het aanbod van mijn buurjongen om hem te vergezellen op zijn afscheidsreis.  Ondanks de situatie op dat moment. Congo maakte een burgeroorlog door waar 9 Afrikaanse landen bij betrokken waren en daarom ook wel Afrikaanse Wereldoorlog wordt genoemd. In die tijd werd Congo overspoeld door rondtrekkende milities bestaande uit niet betaalde, slecht toegeruste heel jonge soldaten uit allerlei landen.
We probeerden in de aanloop van ons vertrek de frontlinie vanuit Europa te volgen. De enige manier waarop we in noordoost Congo het vliegveld in Kisangani konden bereiken was via Goma (grensplaats met Rwanda) of via Entebbe in Oeganda. We kozen voor  Entebbe en op 25 juni 1999 stapte ik daar voor het eerst op Afrikaanse bodem. Het kostte vier dagen om een ticket naar Kisangani te veroveren. Door de oorlog was er al twee weken niet meer gevlogen op Kisangani. Het bleef spannend tot het laatste moment, maar op 29 juni vertrokken we samen met een grote groep soldaten (op weg naar het front) naar Kisangani. Kisangani 29 juni 1999, Procure St. Ann: “Eindelijk gingen de deuren open. De hitte viel als een wollen deken op me en door de geur van … tsja van wat? werd adem halen een opgave. Onder aan de vliegtuigtrap werden de paspoorten met bagagelabels ingenomen. We werden door soldaten naar een gebouw gedirigeerd. Overal kogelgaten, geen glas meer in de ramen, geen deuren, geen plafonds… Alles in het gebouw is gesloopt. Ik moest nodig een toilet opzoeken, maar besloot wijselijk te proberen mijn buik op andere gedachten te brengen. Ongelooflijke ellende, nog het meest zichtbaar in de ogen van mannen in kapot gescheurde overals. Bedelende ogen overal. Heel veel soldaten met automatische wapens. Kindsoldaten… ik kende ze tot nu toe alleen van TV-beelden. Jongens van misschien 14 jaar met een geweer dat ze nauwelijks kunnen dragen. Broodmager. Ze zetten plastic zakjes met drinkwater aan hun mond dat hier aan de Congorivier wordt verkocht. Er is mij verteld dat ik met hen het meest voorzichtig om moet gaan: “Ben op alles bedacht en zorg dat je ze niet te na komt: ze zijn onvoorspelbaar door invloed van zwarte magie en drugs”. ’s Nachts moet ik bedacht zijn op geweerschoten. Rwandezen en Oegandezen die hier in de stad zijn gelegerd “schieten dan in de lucht” om elkaar angst aan te jagen, alsof ík dat geloof! Morgen is Onafhankelijkheidsdag. Wat zal die dag brengen?”
1999 was een reis vol hindernissen: road blocks in materiële en menselijke zin en veel bijzondere ontmoetingen. Isangi 22 juli 1999: “Ik reed in de Landrover die door de soldaten van Kabila (senior)  is gebruikt. Opeens zag ik twee soldaten langs de kant van de weg die een stopteken gaven. Ik kon nog net de filmapparatuur verstoppen bij de voeten van J. Ik stopte en de soldaten vroegen of ze mee konden liften naar Isangi. We hadden geen keuze. Geweren maken tegenwerpingen sowieso zinloos. Ik vroeg J. om verder te rijden, omdat ik het te riskant vond zonder Congolees rijbewijs. J. ging met de soldaten aan de praat. Ze hadden al onder “drie heren” gevochten: Mobutu, Kabila (senior) en de rebellen. Kabila en de rebellen hadden hun gegijzeld en gedwongen om mee te vechten. Anders werden ze gedood. Eén soldaat had drie jaar middelbare school en de ander wilde graag naar de universiteit. Zal dat er nog ooit van komen? J. vroeg of hij een foto mocht maken. Ik begreep helemaal niets van deze vraag. Met knikkende knieën stond ik voor de Landrover.”

Lokutu, 5 juli 1999: “Congo: een totaal andere wereld in oorlog. Iedere dag weer het gevecht om in leven te blijven. De onmenselijke ellende is echt: holle wangen en dikke buiken. Ik ruik de geur van de armoede. De mensen zeggen hier dat ze moed putten uit mijn aanwezigheid. Welke bijdrage kan ik hier leveren?. Ik voel me zo klein, omdat alles hier zo groot(s) is.” ©

zondag 27 maart 2011

Mpete: vrouwen met daadkracht


Er wordt gezegd dat Congo het ergste land ter wereld is om vrouw te zijn. Wie kent de verhalen niet over  verkrachtingen van vrouwen, kinderen en mannen in Congo die ook nu nog elke dag doorgaan. Er zijn geen woorden voor om deze wreedheid te beschrijven. Maar ik weet niet wat minder erg of erger is in vergelijking met andere delen van de wereld. Wie kan daarover oordelen? Ik zeker niet.

Wanneer ik met vrouwen in de Mombesa spreek, zie ik soms holle ogen zonder hoop. De jarenlange oorlog en ellende en dagelijkse zorg om eten voor de kinderen heeft zijn tol geëist. Het gaat economisch gezien wel iets beter dan in 1999 (eerste reis naar Congo), maar het is nog steeds elke dag sappelen om de eindjes aan elkaar te knopen. Dat geldt zeker voor de pygmeeënvrouwen in het oerwoud, zonder veldje waar ze maniok of maïs op kunnen verbouwen. Wanneer dan ook de jacht geen buit oplevert, eten vrouwen en kinderen bitter weinig. Voor kleding en gebruiksvoorwerpen (pannen, emmers) is al helemaal geen geld.  De emmers waarmee door de vrouwen en kinderen water ver van het kamp wordt gehaald hebben vaak gaten met alle gevolgen van dien. In het pygmeeënkamp Mpete werd ik in 2011 bij een groep vrouwen geroepen. Ze wilden met me praten. Uit mijn dagboek, 5 januari 2011, Mpete: “A. heeft de twee kampen die nu in Mpete aanwezig zijn 20 kg zout gegeven. Hij wilde het aan de vrouwen geven. Niet alleen de chief van Mombeka, maar ook de pygmeeënmannen gaven te kennen dat dat niet in hun traditie paste… De vrouwen zijn net weg. A. en ik hebben onder het afdak van “onze” hut een hele tijd met ze zitten praten. Ze hebben geen kleren voor henzelf en hun kinderen. Ze lopen werkelijk in vodden. Een paar vrouwen hadden al eerder de moed gehad om me aan te spreken of ik iets voor ze had. Vragende ogen, vingers die langs mijn blouse en broek strijken… Ik weet wat ze willen en voel me zo machteloos. Wat doe je in een kamp met 17 families met een paar t-shirts? Alle 17 vrouwen een lap stof  van $10,- en een baal tweedehands kinderkleding van $ 250,-. Inclusief transport vanuit Kisangani (ruim 350 km) kom je op een totaalbedrag van $ 500,- Daar vinden we vast een sponsor voor.
Alle jongens/mannen die tijdens ons gesprek binnen hoorafstand  kwamen werd duidelijk te verstaan gegeven dat ze zich moesten verwijderen. De vrouwen zijn doodsbang dat hun plan in duigen valt. De “aanvoerdster” van het stel, Elisabetha, is heel duidelijk: wanneer de mannen te weten komen dat een baal tweedehands kleding onderweg is naar Mpete wordt deze afgenomen. Ze is zeer expressief, vurig in haar uitdrukking. Het grootste risico vormt de Bantoebevolking met de chief van Mombeka, die vindt dat deze pygmeeën tot zijn eigendom behoren. Maar de vrouwen zijn ook niet zeker van hun eigen mannen en zonen. Ze zouden de kleding kunnen verkopen en van het geld drank of drugs kopen. De vrouwen hebben bedacht dat ze de kleding zelf in Yamombelemu gaan ophalen bij Antoine, want in hem hebben ze vertrouwen. Ze trekken door het oerwoud naar Yamombelemu omdat ze bang zijn dat ze anders worden opgemerkt. Wat een lef en daadkracht! Wanneer ik aangeef dat ik hun plan steun zie ik lichtjes in hun ogen opvlammen. Ze vertellen dat ze net als andere vrouwen kleding willen dragen, zich mooi willen voelen.” Inmiddels weet ik dat de kleding door A. in Kisangani is gekocht en van daaruit per prauw en fietsen naar Yamombelemu is vervoerd. Ik heb er vertrouwen in dat het de vrouwen lukt deze in Mpete te laten aankomen. ©

zaterdag 12 maart 2011

Bruggen(bouwers)

Tijdens de reizen heb ik gebruik gemaakt van allerlei “vervoermiddelen”: terreinwagens, zware bromfietsen, fietsen, prauwen, benenwagen, achter op de rug van iemand wadend door een rivier…. In de Mombesa is het niet meer mogelijk om met een terreinwagen van de ene naar de andere plaats te rijden. De wegen zijn overwoekerd door het oerwoud en er rest alleen een smal pad, soms net één voetganger breed. Maar de belangrijkste reden dat een tocht met een terreinwagen onmogelijk is, is de conditie van de bruggen. Tot nu toe heb ik altijd in een droog seizoen in het gebied gereisd, maar ook dan was het bijna onmogelijk om me te verplaatsen: kapotte bruggen. In het natte seizoen staan grote delen van het oerwoud onder water. De bruggen uit de koloniale tijd en de tijd dat Unilever in het gebied actief was, zijn verdwenen. Het metaal heeft de tand des tijds niet doorstaan of is al lang voor een ander doel ingezet. Hier en daar ontwaar ik nog een restje nog net niet doorgeroest metaal. De huidige bruggen bestaan uit boomstammen of bamboe. Bruggen van planken zijn zeldzaam, omdat er geen zagen zijn om van boomstammen planken te maken. De bruggen worden “onderhouden” door de plaatselijke bevolking. Ik heb nog nooit iemand van de overheid gezien die zich zichtbaar het lot van de bruggen aantrok en reparaties uitvoerde.
Uit mijn dagboek: (4 januari 2011, Mombeka) Ik zit op het bed van de chief de groupement in Mombeka. De chief heeft drie vrouwen en ik weet niet of hij ze om beurten in dit bed ontvangt, maar de gedachte alleen al voorspelt weinig nachtrust. We zijn vandaag vanuit Yamomdombe naar Mombeka gereisd. Een heel zanderig pad en A. en de chauffeur van Okke hadden veel moeite om de zware bromfietsen op het pad te houden. In een bocht hield A. het niet meer en belandden we in de struiken. Ik hield A. stevig vast en kon achterop nog net mijn evenwicht houden. De hoeveelheid rivieren en riviertjes die we hebben gekruist was niet te tellen. Tientallen keren zijn we afgestapt en moesten we de brommer over een wiebelige houten boomstam duwen. Okke moest nog veel vaker van de bromfiets af, omdat zijn chauffeur bergop en bergaf het zandpad te gevaarlijk vond en ook heel wat bruggetjes alleen lopend durfde te passeren. We kruisten twee grote rivieren. De eerste bij de grens van Equateur hebben we volledig doorwaad. De tweede rivier hebben we deels doorwaad en voor het tweede deel van de overtocht werden de bromfietsen in prauwen gezet en zo naar de overkant gebracht. Het eerste deel droegen vijf jongens uit de buurt de bromfietsen over het water. Ze kregen van A. 2500 cfr en één van hen vroeg ons “natuurlijk” meer. Ons vaste antwoord is: “overleg maar met A.”. Eigenlijk blijft het daar dan altijd bij. Och, ik snap het wel. We zijn een bron van inkomsten. Voor het vertrek hadden we de bananen die we hadden gekregen in een vuilniszak (meegebracht uit Nederland) gedaan. Antoine keek zijn ogen uit (naar de zak) en ik heb hem onze laatste vuilniszak gegeven. A. vertelde dat in Kisangani mannen altijd een plastic zak in hun portefeuille meedragen: "on sait jamait". Het kan toch niet zo zijn dat iemand je wat wil meegeven, maar dat dat niet kan omdat hij geen plastic zak heeft... De bananen hebben de reis niet overleefd. Francois had de zak met rubberen banden wat al te stevig vastgesjord op zijn fiets: het is “compost” geworden. Wellicht zijn er nog een paar onrijpe over… Stilletjes ben ik blij dat ik er gisteren volop van heb gesnoept.”

Reizen van de ene plaats naar de andere lijkt op het overwinnen van een grote “gatenkaas”. Het is zeer onvoorspelbaar wat je aantreft en het vraagt veel improvisatie om de overkant te halen. Wat zou het leven er in de Mombesa anders uitzien wanneer de bewoners zich snel zouden kunnen verplaatsen en hun gewassen van het land en andere goederen makkelijk naar de markt konden brengen. Wanneer ontstaat  binnen de gemeenschap het gevoel van noodzaak om gezamenlijk hiervoor een brug te bouwen? ©